
Partneralimentatie is niet zwart-wit
Of een ex-echtgenoot recht heeft op partneralimentatie hangt af van allerlei factoren. Voor de berekening van alimentatie gelden richtlijnen. Deze richtlijnen gaan aan de ene kant over de behoefte om alimentatie te ontvangen en aan de andere kant over de draagkracht om alimentatie te betalen.
Deze richtlijnen geven richting, maar zijn niet zwart-wit. De omstandigheden spelen ook een rol. Dat blijkt weer uit twee uitspraken uit augustus en september 2020. De ene gaat over draagkracht, de andere over behoefte. Lees daarover hieronder meer.
Wel draagkracht, toch geen partneralimentatie
Een man en een vrouw waren getrouwd en hebben samen 3 kinderen. De man is zelfstandig ondernemer. Zij hebben samen een huis in eigendom.
De scheiding verloopt moeizaam. Er zijn grote spanningen tussen de man en de vrouw. Na bijna een jaar zijn zij niet samen uit een ouderschapsplan gekomen, maar zijn zij het er nu wel over eens dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De man legt zich ook neer bij de omgangsregeling die de vrouw heeft neergelegd bij de rechtbank.
Eén van de punten waar zij het nog niet over eens zijn, is de alimentatie.
Over de kinderalimentatie stelt de rechtbank vast dat deze wat lager wordt dan de vrouw vraagt. Daarbij kijkt de rechtbank naar de behoefte per kind en naar de draagkracht van beide ouders, zoals gebruikelijk.
De volgende stap is de partneralimentatie. Hiervoor kijkt de rechtbank eerst naar de behoefte van de vrouw. Die behoefte is duidelijk hoger dan de alimentatie die zij vraagt.
De rechtbank bekijkt dan of de man deze alimentatie kan betalen: heeft hij de draagkracht om het gevraagde bedrag te betalen? Hiervoor geven de zogenaamde Tremanormen richtlijnen. Op basis van deze normen heeft de man niet veel, maar nog wel enige draagkracht over om partneralimentatie te betalen.
Belang kinderen boven belang partneralimentatie
Maar hier doorkruisen de omstandigheden de richtlijnen. De man wil namelijk graag de woning overnemen, zodat de kinderen een vertrouwd huis hebben. Ook kan hij dan de spullen voor zijn werk blijven opslaan in de schuur. Dat is nodig om zijn inkomen te blijven verdienen en dus ook om de kinderalimentatie te kunnen betalen. Hij moet daarvoor de vrouw uitkopen, waarvoor hij een nieuwe hypotheek nodig heeft. Doordat daar een aflossingsverplichting aan verbonden is, heeft hij geen ruimte over om ook nog partneralimentatie te betalen.
De rechtbank vindt het in deze omstandigheden belangrijker dat de man in de oude echtelijke woning kan blijven wonen, dan dat de vrouw partneralimentatie krijgt.
Behoefte en zwarte inkomsten
De andere uitspraak gaat over de behoefte aan partner-alimentatie en over zwarte inkomsten. Het is een uitspraak in hoger beroep. Het hof gaf een ander oordeel dan de rechtbank, waardoor de vrouw een fors lagere alimentatie kreeg dan zij gevraagd had.
Hier zijn de man en de vrouw ruim 20 jaar getrouwd geweest. In 2015 zijn zij gescheiden. Zij hebben 3 kinderen, die intussen meerderjarig zijn.
De vrouw heeft in 2018 een partner-alimentatie gevraagd van € 1.200 per maand. De rechtbank heeft dat toen toegewezen. De man is in hoger beroep gegaan.
Levensstijl hoog door bijklussen
De vrouw heeft haar behoefte gebaseerd op de levensstijl die zij volgens haar hadden tijdens het huwelijk. Een uitgavenniveau dat betaald werd uit de zwarte inkomsten die haar man had naast zijn WAO uitkering. De vrouw stelt dat de man zich als zelfstandige verhuurde in de bouw en samen met anderen woningen verbouwde.
Van het geld dat hij daarmee verdiende, maakten zij ieder jaar drie reizen naar het buitenland, gingen zij acht keer per jaar een (luxe) weekend weg en gingen zij twee keer per week uit eten. Daarnaast gaf de vrouw € 1.000 per maand uit aan kleding, schoenen en persoonlijke verzorging. Ook kreeg zij nog € 1.500 huishoudgeld, onder meer voor dagjes aan het strand, en kostbare sieraden.
Het totaal van de uitgaven was volgens de vrouw bijna 4.500 euro per maand. Haar behoefte is daarom 60% daarvan, wat zij met haar WAO-uitkering van € 930 netto per maand niet kan betalen. Volgens haar zijn de zwarte inkomsten van de man minstens € 60.000 per jaar en heeft hij dat inkomsten nog steeds. Hij zou dus genoeg draagkracht hebben om de door haar gevraagde alimentatie te betalen.
De man ziet het anders. Hij zegt dat de vrouw hem beschuldigt van fraude, maar dat niet bewijst. Ook zegt hij dat zij geen aanvullende behoefte aan alimentatie heeft.
Geen bewijs
Het gerechtshof gaat niet mee met de vrouw. Zij zou haar stellingen moeten bewijzen en goed moeten onderbouwen. Dat doet zij niet. De overzichten die zij heeft ingediend, heeft zij zelf gemaakt en onderbouwt zij niet met andere stukken.
Ook de andere stukken zijn niet genoeg om te bewijzen dat de man structureel zwarte inkomsten had (dat waren onder meer paspoorten met visa en stempels en bonnen van juwelen).
Al met al oordeelt het hof dat er veel te weinig bewijs is dat de vrouw een aanvullende behoefte aan alimentatie heeft. Het hof stelt de alimentatie vast op € 56 per maand – een fractie dus van wat zij vroeg. Hiervoor heeft het hof haar behoefte berekend volgens de ‘hofnormen’ en gekeken naar het – wél bewezen – netto gezinsinkomen in de tijd dat zij nog bij elkaar waren.
Conclusie
De richtlijnen die rechters hanteren – de Tremanormen en de Hofnormen – geven richting voor het berekenen van partneralimentatie. Wat er uiteindelijk uitkomt bij een rechtszaak, hangt ook af van de omstandigheden en van de afweging die de rechter daarbij maakt. Je kunt dus niet op basis van de richtlijnen bepalen op hoeveel partneralimentatie je kunt rekenen om te ontvangen of hoeveel je zou moeten betalen. Wel kan je met behulp van een specialist bekijken hoeveel de partneralimentatie zou kunnen zijn – kijkend naar de richtlijnen én de omstandigheden, want die zijn vaak niet zwart of wit, maar grijs.
Rechtbank Noord-Holland, 9 september 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7070 en
Hof Amsterdam, 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2259